De bel is stuk, de buurman komt ‘m straks maken, dezelfde die aan de achterkant naar de dakgoot heeft gekeken, de ladder staat nog tegen de muur. Dat heb je in een dorpje verkleed als straat. Bep en beagle Jane doen samen open. Huisnummer A zwart, de A omdat er in het rijtje nog vier huizen zijn met hetzelfde nummer, B, C, D en E dus en zwart omdat het om de benedenwoning gaat. Slaapkamer aan de straatkant, woonkamer grenzend aan de betegelde tuin. De mooie, stevige fiets van Bep, nee geen elektrische, staat in de gang. “Sommige mensen worden een beetje krakkemikkig”, zegt de ongelooflijk fit-uitziende Bep. Zij dus duidelijk niet.
Zevenenveertig jaar heeft ze samen met haar inmiddels overleden man Karel de groentewinkel op de hoek van de Bakenessergracht en de Kokstraat gerund. Alle bewoners die voor 2011 in dit stuk van de Bakenes woonden, kennen het ‘groentewinkeltje van Bep’. En Bep kent haar buurt. “Ik ben hier geboren, in de Valkestraat, in die oude huisjes, daarna woonden we in Heemstede. Op mijn twintigste ben ik getrouwd, wel erg vroeg hè, we wilden eerst samenwonen maar toen zei mijn vader: dàt gaan we niet doen. En dus werd het trouwen, en moesten we iets gaan zoeken. Nu zeggen ze: de kinderen kunnen geen huis krijgen, maar dat was toen ook al zo. We zijn hier clandestien begonnen. In dit huis, ja. Inwoning. Bij héle oude mensen van vijfentachtig. Oude mensen…”, stopt even, alsof ze zich iets herinnert, zegt dan vrolijk: “…ja, ik ben zelf ook tachtig, het gaat zoo snel. Toen zij eruit waren konden we het huren en daarna kopen nadat de huisbaas overleden was. Zijn dochter had geen zin in al die opknaphuisjes van haar vader. Wij hebben echt mazzel gehad”.
Later werd zoon Rob er geboren, nu 53 en inmiddels zelf vader van twee zonen. De kamer aan de straat werd kinderkamer, Bep en haar man Karel sliepen in de alkoof die er toen nog tussen voor- en achterkamer zat. “We hebben er veel aan moeten doen. In het begin hadden we geen douche”, lacht, “nee, we gingen niet in de teil. Dat was thuis bij mijn ouders. Je ging naar het badhuis. Tegenover het politiebureau waar nu de parkeerplaats is, had je een heel groot badhuis. Er is zoveel veranderd, echt niet te filmen. Pakhuizen, voddenpakhuizen, papierpakhuizen, zoveel pakhuizen. Hier op de gracht alleen al drie en aan het eind”, wijst richting Spaarne, “vier en aan de overkant ook. En in de Zakstraat waar nu de Rozenkruisers zitten, zat een papierpakhuis, oude kranten, lompen kon je er ook naar toe brengen. Je kreeg er nog geld voor ook. Zij hebben er nog het langst gezeten”.
En dan nu de winkel. “Ja ook zo grappig. Mijn man was automonteur. De groenteman hier op de hoek had zo’n karretje met achterop zijn kisten groente en fruit. Mijn man repareerde dat wel eens. Toen de groenteman wilde stoppen, zag hij er wel wat in. Ik had er niet zo’n zin in, maar het loopt wel eens anders. Het was een pakhuis en wij hebben er een winkeltje van gemaakt. Glas in de grote houten deuren”. En niet te vergeten boven de winkel op zolder Karel’s hobby, duiven. “Hij was er helemaal blind op, dan klom hij naar boven op zo’n wiebelende oude ladder.
Hij ging de wijk in met z’n kar, ik deed de winkel. Toen had je meer buurt dan nu. Je kende iedereen. Als iemand met een hond binnenkwam, ging de hond meteen rechtop tegen de toonbank staan voor een koekje. Zo ging dat. In het begin was het simpel, eerst alleen groente en fruit. Maar er was verder niks in de buurt, alleen een drogist, dus dan werd er gevraagd: heb je dit of dat. Op het laatst waren we een supermarktje met koeling, melk, vleeswaren, brood van de warme bakker, kranten, je kunt het zo gek niet verzinnen. We hebben ook een hele tijd de gevangenis gehad voor fruit. Hier op de Koudenhorn was de markt voor grossiers. In de bocht stond het houten veilinggebouw. Later werd dat de Waarderpolder. We hebben het best lang gedaan. Maar toen kwam Albert Heijn en daar kun je niet mee concurreren. Het werd ook tijd, we hebben de winkel zevenenveertig jaar gehad. In 2011 zijn we gestopt”. Samen begonnen, samen gestopt en nu is Bep alleen, acht jaar geleden overleed Karel, haar man.
“Hij was heel ziek, COPD, zuurstof, veel in het ziekenhuis gelegen en dan werd hij weer opgekalefaterd. Op het laatst had hij een scootmobieltje en dan reed hij naar de Janskliniek voor therapie. Dat was zijn uitje. Ik vond het zo zielig, het werd gewoon tijd. Ik ben er gerust mee”. Ze laat vanachter het raam haar tuin zien die aan een kant geflankeerd wordt door de hoge muur met ramen van de vroegere schuilkerk aan de Kokstraat. Jane kwispelt mee.
“Het is een prachtige, oude kerk, kijk, je kunt het vanaf hier zien. Gigantisch groot. Vroeger werd het verhuurd voor feestjes, een keer per jaar gingen we er kienen met elkaar”.
Wat vind je van wonen in de Bakenes?
“Ik heb het zachtjesaan zien veranderen. Ik vind het er wel mooier op geworden nu al die slonzige pakhuizen weg zijn, de gracht is opgeknapt. Maar de prijzen van de huizen, dat is toch niet meer te doen, veel te duur voor een gezin met kinderen. Vroeger waren er veel meer kinderen. Hadden we wedstrijden, wie de meeste vissen ving. Omdat ik er altijd was, was ik de pineut met de haakjes. Tante Bep, riepen ze dan, kan jij het haakje eraan zetten, en dan zaten al die kinderen daar aan de waterkant, zo gezellig”, en dan resoluut:
“Ik heb hier altijd gewoond, ik ga hier nooit meer weg.”
Tekst: Els Loesberg – Foto’s: Jetty Smolders www.personalportrait.nl
Lees ook:
Binnen bij: Anneke van de Wal
Binnen bij: Marcel & Eva
Binnen bij: Jogchem Jalink