Tante Anna aan de Bakenessergracht

door admin

Anna van Damme, lid van een voorname Haarlemse familie en echtgenote van de burgemeester, leefde in de 17e eeuw. Ze is geportretteerd, net als haar man, door Frans Hals. Wie niet die in die tijd in Haarlem iets voorstelde?
Dat ik via moederszijde familie van haar was is mij van jongs af aan ingepeperd. Het gaf ons bestaan enige glans. Maar er wachtte nog een verrassing waar ik pas recent achterkwam.

Tot de achttiende eeuw had Haarlem een enorme bierindustrie. Aan de Bakenessergracht en het Spaarne was een groot aantal brouwerijen gevestigd. In de Middeleeuwen speelden de kloosters een belangrijke rol bij de bierproductie, vooral voor lokaal gebruik. Dit laatste veranderde toen vanaf de twaalfde eeuw hop werd gekweekt en gebruikt bij het brouwproces. Hierdoor werd het bier helder en bitter maar nog belangrijker was dat de houdbaarheid toenam. Daardoor kon het over langere afstanden worden vervoerd. Samen met de groei van de steden, verbeterde transportvoorzieningen en accumulatie van kapitaal stimuleerde dit de vorming van een commerciële bierindustrie, vooral in de Hollandse steden.

Tussen 1300 en 1650 was de bierconsumptie in Nederland het hoogst. De belangrijkste reden was dat veel bier werd gebruikt gedurende het grote aantal (religieuze en seculiere) feesten en heilige dagen. Andere redenen waren de bandeloze levensstijl en na 1500 de consumptie van gezouten vis en vlees, plus de beperkte beschikbaarheid van helder, drinkbaar water. In de kustregio’s was veel oppervlaktewater zilt.

Brouwen in de Middeleeuwen (1462)

De mogelijkheid om vlees, vis en boter te conserveren was nog beperkt. Deze producten moesten dus in een gedroogde of gezouten vorm worden gegeten . Wegens de dagelijkse inname van een grote hoeveelheid zout ervoeren de consumenten een enorme, onlesbare dorst. Het drinken van bier was de oplossing. Een andere verklaring voor de hoge bierconsumptie was de inadequate toevoer van water in de steden.

In de vijftiende en zestiende eeuw speelden de brouwers een prominente rol in de economie van de Lage Landen. Dit resulteerde er in dat ze ook een belangrijke positie bekleedden in het stedelijke politieke en culturele leven. Bier was beschikbaar in verschillende soorten – met enorme prijsverschillen. De luxueuzere soorten werden door de armere bevolkingsgroepen alleen op zon- of feestdagen gebruikt.

Het verval van de brouwerijen begon al in de zestiende eeuw en was manifest in de zeventiende eeuw. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw daalde de bierconsumptie geleidelijk. De redenen waren: er kwamen alternatieve dranken beschikbaar, zoals koffie en thee; de accijnzen op bier werden verhoogd; de hogere klassen gaven de voorkeur aan de als luxe geziene wijn; de lagere klassen dronken, naast thee en koffie, in toenemende mate gedistilleerde dranken.

Bierbrouwers als lid van de plaatselijke schutterij (Frans Hals, 1639)

Overigens is het beeld dat alleen alcoholische dranken werden gebruikt, en later ook koffie en thee, natuurlijk onjuist. Koffie en thee werden overigens pas in de laatste decennia van de zeventiende eeuw geïntroduceerd. In deze eeuw dronken mensen, vooral in de plattelandsgebieden, ook wei en karnemelk, beide producten van koeienmelk. En waar mogelijk werd natuurlijk ook water gedronken. Maar in de steden was het water in de grachten te zeer vervuild. Dat kwam, naast andere redenen, uitgerekend door de vestiging van een groot aantal brouwerijen in en rond de steden. In Amsterdam moest drinkwater met boten naar de stad worden vervoerd.

Ook in de achttiende eeuw werd bier gebruikt om het, meestal erbarmelijke, drinkwater in de steden te vervangen. Bier werd bij elke maaltijd gedronken. Toch was de consumptie ervan in verval. de daling was sterk gerelateerd aan de enorme populariteit van gedistilleerd (brandewijn, jenever en allerlei likeuren).

De bovenstaande schets heeft alles van doen met de geschiedenis van Haarlem, maar ook met die van mij. Mijn moeder is geboren in Haarlem. Als kind wist ik al dat zij afstamde van een familie die begin vijftiende eeuw naar Haarlem was vertrokken. Het geslacht Van Damme is door een voormalig stadsarchivaris en familielid al eens uitgeplozen. Met enige trots wees mijn moeder er telkens op dat een zekere Anna van Damme in 1664 was geportretteerd door Frans Hals, samen met vier andere vrouwen die het regentschap voerden over het Oudemannenhuis (nu Frans Halsmuseum). Mijn jongste dochter lijkt wel wat op haar, maar als je goed naar Anna kijkt, is gauw duidelijk dat zij daar niet van wil weten. (Het liefst wil ik nog eens een portret laten maken van vijf vrouwen die allemaal met één van deze vrouwen via de familie gerelateerd zijn).

Tot zover niets nieuws. Daar kwam verandering in toen mijn vader enkele jaren terug de archieven indook om meer te weten te komen over deze Anna van Damme. Tot mijn verrassing vond hij allerlei aktes waaruit ik dacht te kunnen opmaken dat het ‘scheve pakhuis’ op de Bakenessergracht, in bezit was geweest van deze Anna, dus zeg maar van mijn familie is geweest. In 1657 verkocht ze het, samen met een aantal andere panden, waaronder een turfschuur, nadat haar man, Salomon Coesaert (in 1650 burgemeester van Haarlem) kort daarvoor was overleden (ook Salomon staat op een schilderij van Frans Hals). Het was volgens de stukken een nog in bedrijf zijnde brouwerij: de Gecroonde Candelaer.

Schilderij ‘Bierbrouwerij aan de Bakenessergracht’ van Gerrit Adriaensz Berckheyde (Frans Halsmuseum)

Onlangs moest ik op een conferentie van historici in Venetië iets vertellen over de geschiedenis van het alcoholgebruik en -misbruik in Nederland. De conferentie was bedoeld om in Europa vergelijkend historisch onderzoek te bevorderen. Dat ik op dat onderwerp ooit was gepromoveerd maakte natuurlijk geen indruk, – iedereen daar was doctor. Maar dat mijn tante generaties terug door Frans Hals was geschilderd en brouwer was geweest, of tenminste een brouwerij heeft bezeten, had wel enige impact. Maar voor de rest: toen de brouwerij werd verkocht was de handel al tanende, de brouwerij heeft afgedaan en het pakhuis is scheef gaan hangen. Maar het staat er nog wel, samen met zoveel andere oude panden. Al zal het, denk ik, net als ons huis, wel een trapgevel gehad hebben, en het is wel zeker dat er veel verbouwingen hebben plaatsgevonden. In elk geval is aan de kadastrale lijnen het minste veranderd. Althans, dit waren mijn overwegingen.

Toch was ik onzeker over mijn claim. Had ik de akte wel goed geïnterpreteerd? Niemand kan daar een beter antwoord op geven dan Jaap Temminck, voormalig stadsarchivaris en woonachtig in de Bakenes. Toen ik hem raadpleegde kwam hij er snel achter dat Anna van Damme de eigenaresse was geweest van beide panden aan de Bakenessergracht op de noord- én zuidhoek van de Groene Buurt (het steegje dat loopt naar de Waalse kerk, vroeger het gebedshuis van de Haarlemse Begijntjes). Dus ze bezat zowel het scheve pakhuis (althans het huis dat op die plek toen heeft gestaan) als ons pand. Het is denk ik wel zeker dat het huidige pakhuis er nog niet stond toen Anna het huis verkocht dat op deze plek stond. Het pakhuis is vermoedelijk uit 1692. Ik denk dat het huis op die plek, na de verkoop in 1657, is gesloopt om plaats te maken voor wat in die tijd als een hypermodern bedrijfspand werd ervaren. In het begin van de 20ste eeuw was het in elk geval nog in gebruik als opslag en herstelinrichting van een jutehandel (zie ook het verhaal Wel en wee in de Kalverensteeg).

Maar de grootste verrassing was dat Jaap Temminck klip en klaar stelde dat mijn huis, inclusief het pandje dat daaraan grenst (en oorspronkelijk één geheel vormde met ons huis) de bewuste brouwerij moet zijn geweest. Anders gezegd: nu Bakenessergracht 46A, of tenminste een pand dat op dit erf heeft gestaan, was ooit de brouwerij in het bezit van Anna van Damme, mijn verre tante. Stom toevallig is het pand, de Gecroonde Candelaer, weer terug in de familie. Het verdient een gevelsteen.

8 november 2010 – Jaap van der Stel