19 juli 2011 – Dolf Hellwig – Onlangs bezocht ik Peter Kramer en zijn vrouw Loes in Haarlem-Noord. Peter Kramer is niet alleen Erelid van de Stichting Vrienden van de Bakenes, maar ook de huisarchivaris van de Vrienden. Hij beschikt over een indrukwekkend ‘Haarlem-archief’, maar kent de Bakenesserbuurt ook uit eigen ervaring. De familie Kramer immers woonde al in het begin van de jaren 20 van de vorige eeuw op de gracht en pas begin jaren 90 verruilde Peters moeder, inmiddels 80 jaar, haar woning aan de gracht voor het Reinaldahuis. Peter J. Kramer werd op de gracht geboren (1946), woonde er ruim 25 jaar met zijn ouders en twee zussen (op nummer 36), en heeft een fantastisch geheugen.
Zo kwam het dat hij mij aan de hand van een nostalgische foto van de gracht uit het begin van de jaren 30, uitvoerig kon vertellen over de mensen die hem in zijn jeugd -jaren 50- omringden. “Vroeger had je op de hoek (28) van de Kalverensteeg de metaalwerkplaats van meneer Ab Steenbeek, die zelf op de Spaarndamseweg woonde. Dat pand sloot toen aan op de voormalige katholieke schuilkerk aan het Goudsmidspleintje. Steenbeek maakte allerlei producten: stempels en blikken ponsplaatjes bijvoorbeeld. Hij bezat ook een bovenhuisje op het Begijnhof; daar verzorgde hij, artistiek als hij was, teken- en beeldhouwlessen.
In het lage huis links (28a) daarvan was voor de oorlog een turfopslag. Mijn vader, die in groenten en fruit handelde, had er ook een tijd lang zijn pakhuis, maar ik herinner me zelf dat visboer Kaart de ruimte gebruikte voor het bewaren van zijn vis, die hij verkocht vanuit zijn kraam op de Grote Markt.
Op nummer 30 zwart woonde meneer Portegies, reclame-ontwerper. In het huis ernaast, op 32, had Portegies in het raampje beneden rechts een etalage ingericht waarin je zijn creaties kon bewonderen. Op nummer 32 zwart, naast de etalage, woonde mevrouw Landzaat en haar twee kostgangers, meneer Harm en meneer Piet, die van beroep horloge-reparateur was. Bij mevrouw Landzaat mocht ik altijd tv kijken en in ruil daarvoor liet ik soms haar hond uit. Nummer 32 beschikte aan de achterzijde, voorbij het secreet (wc buiten), over een achterom, waarlangs je zo naar het Goudsmidspleintje kon. Die achterom is nu afgesloten met een dichte deur, naast nummer 23 op het Begijnhof. In het huis daarnaast (21) is mijn vader Piet geboren.”
Het geheugen van Peter Kramer is wonderlijk precies, bovendien, als hij even twijfelt, belt hij snel met zijn zus Rini, die in Hellevoetsluis woont, maar die nog ‘alles weet’ van hun gezamenlijk’ verblijf op de gracht. “In mijn tijd, vervolgt Peter, had je nog geen riolering, alle wc’s en ‘kabinetten’ kwamen direct uit in de gracht, wat overigens niemand belette er gewoon in te vissen. Pas in 1961-1962 werd er op de Bakenessergracht riolering aangelegd. Die ligt onder de verbrede kade. In het grote pand op nummer 32 rood (destijds met twee deuren, nu met één) woonde aanvankelijk de familie Maarssen, waarvan de vader huisschilder was. De dochter van Maarssen trouwde met Nelis Compter en emigreerde naar Zuid-Afrika. Toen ze weer terugkeerde, ging mevrouw Compter op 32 rood wonen en verhuisden de oudjes Maarssen naar de Groene Buurt, nummer 7.
“Wacht even, zegt Peter ineens, ik moet even mijn zus Rini bellen om te vragen hoe het later zat.” Na het telefoontje vervolgt Peter: “Later, in de jaren 60, werd 32 rood gesplitst in twee woningen; in de linkse woonde mevrouw Kiekens en in de rechtse de familie v.d. Bunt. Mijn zus heeft net zo’n goed geheugen als ik.” Peters geheugen moge op een dik adresboek lijken, maar over al de mensen die hij hier heeft gekend, spreekt hij met veel nostalgie, warmte en respect. Ook over de ‘mooie’ dochter van mevrouw Compter, Marijke, die op een dag in het begin van de jaren 60 door omstanders ervan weerhouden moest worden om in de gracht te springen. Wat was er gebeurd? Aan de overzijde, “bij de boerderij”, werd door de daar wonende paardenhandelaar Spil van Toolen, een paard in een paardenwagen geleid. Maar het dier raakte in paniek, ontvluchtte en sprong pardoes in de gracht. Het dier zwom, angstig hinnikend, wild heen en weer. De wallenkant van de gracht was veel te hoog om er ergens weer uit te stappen. Daarop wilde de hevig geëmotioneerde Marijke Compter in de gracht springen om het dier – met gevaar voor eigen leven – naar het paardenwed te leiden; dat kon maar net voorkomen worden. Later is het wel gelukt om het bange dier op te drijven naar het wed, waar het uit de gracht kon worden ‘gevist’.
Op nummer 34 zwart, het huis met het portiek en de 3 sierstenen waarvan de meest linkse in de jaren 70 door vandalen werd weggezaagd, woonde de weduwe Kop. Haar man, die grossierde in groenten, was vroegtijdig overleden. Mevrouw Kop had twee dochters: Sjouk, die later met Van Zijl huwde, en Riek, de coupeuse, die ongehuwd bleef. Op 34 rood woonde mijn vriendje Frans v.d. Nat, bij wie ik wel eens bleef logeren, voorwaarde was wel dat zijn stiefvader, de heer Verhoeven, dat niet te weten kwam.
Wij zelf woonden, vertelt Peter, in “het huis met de trap”, op 36 zwart. Boven woonde eerst de heer Vallenduuk, wiens zoon later advocaat werd. Later ontmoetten we op 36 rood de familie Boersma, waarvan de vader in slagerijbenodigdheden handelde. Al die door het werken uitgediepte slagershakblokken maakte Boersma weer vlak. Boersma had twee kinderen: Marianne en Koen, die ik later weer als collega ontmoette bij de firma Faas, de bekende zandrijder uit de Waarderpolder.
Op nummer 38 was het Revisiebedrijf (in elektra) van Ome Janus Thuis gevestigd. Beneden was de werkplaats, ome Janus zelf woonde op de hoek Parklaan/Jansstraat. Er boven woonde de familie Pastor met hun dochter. Het revisiebedrijf was aanvankelijk in bezit van de heer George Dondorp en zijn vrouw Elisabeth Dingsdag. Zij werden, joods, al in mei 1940 door de Duitsers afgevoerd en overleden beiden nog diezelfde maand. Na de oorlog heeft Ome Janus Thuis, die bij George Dondorp werkte, de zaak overgenomen en voortgezet. Ome Janus had twee zonen, Hans en Rob, en een dochter.
Op nummer 40 zwart woonde de familie van ome Ko Groenewoud. Ome Ko was grondwerker en werkte bij Jan Piet Nelis, de firma die je in heel Kennemerland kon herkennen aan haar oranjekleurige vrachtwagens. Ome Ko was getrouwd met tante Ellie, een Duitse vrouw, die hem twee kinderen schonk: Ellie jr., later getrouwd met aannemer Kees de Bruin, en zoon Louis, die later metaalbewerker werd bij Figee. Op 40 rood woonde de huisschilder Verhagen; de ingang van zijn bovenhuis bevond zich in de Groene Buurt.
Op de hoek van De Groene Buurt, nummer 42, staat het fameuze, zeer vaak door toeristen gefotografeerde ‘zakkenpakhuis’ uit 1692, waarin de firma van opa Heitlager en zijn zoon Gijs was gevestigd. Heitlager was gespecialiseerd in het repareren van jutezakken, die in de jaren 50 voor allerlei zaken werden gebruikt: vervoer van aardappelen, suiker, wat niet al. Boven in het pand stonden de naaimachines om kapotte zakken te herstellen. Maar eerst werden ze ‘gespoeld’ in de gracht. Dat deed knecht Arie, een man met een houten been, die de zakken met behulp van een pikhaak door het water van de gracht heen en weer zwierde. Dat destijds het riool nog op de gracht uit kwam, was kennelijk geen bezwaar. Na het spoelen hing Arie de zakken overal te drogen, aan het pand zelf, maar ook aan de houten beschoeiing die er toen nog was. Voor ons kinderen was het fijn dat Arie de zakken eerst goed uitschudde, er ontstond soms een hele berg suiker met heel wat brokken erin; het was een feest natuurlijk als Arie je zo’n zoete brok toestopte.” (Zie ook het verhaal Tante Anna aan de Bakenessergracht).
Peter zou het liefst ook alle andere bewoners van de gracht in de 50-er jaren behandelen, maar het duizelt me. Dat moet maar een andere keer. Ik maak later nog een foto van het besproken deel van de Bakenessergracht, en zie behalve de contouren en sommige details van de huizen niemand en niets terug uit de jaren 50.
Sic transit gloria mundi.